Zingen op Zondag – 9 juni 2024
Psalm 1 vers 4
De HEER toch slaat der mensen wegen gâ,
En wendt alom het oog van Zijn genâ,
Op zulken, die, oprecht en rein van zeden,
Met vasten gang het pad der deugd betreden;
God kent hun weg, die eeuwig zal bestaan,
Maar ‘t heilloos spoor der bozen zal vergaan.
Ach, blijf met uw genade,
Heer Jezus, ons nabij,
opdat ons nimmer schade
des boozen heerschappij!
Licht Gij ons met uw stralen,
O, Licht der wereld, voor,
opdat wij niet verdwalen
of struik’len op ons spoor!
Vervul dan met Uw zegen
onz’ armoe, rijke Heer,
en zend op onze wegen
Uw kracht en goedheid neer!
Neem Gij ons in uw hoede,
onoverwonnen Held,
beteugel satans woede
en ’s werelds boos geweld!
Als w’in dit leven zijn gestorven
Met Jezus Christus door Zijn dood
Dan heeft Hij ons tot heil verworven
Met Hem te leven o, hoe groot
Hij blijft getrouw en zal gewis
Niet looch’nen dat Hij Heiland is
Indien wij alle druk verdragen
Vertrouwend in standvastigheid
Dan zal Hij ons tot heil doen dagen
Met Hem te heersen in Zijn Rijk
Hij blijft getrouw en zal gewis
Niet looch’nen dat Hij Heiland is
Als ons vertrouwen is aan ’t zinken
Omdat Zijn woord niet wordt geloofd
Dan zal Zijn trouw nog schoner blinken
Want Christus doet wat Hij beloofd
Hij blijft getrouw en zal gewis
Niet looch’nen dat Hij Heiland is
Jozef zoekt zijn grote broers.
Alle tien zijn ze jaloers
op zijn jas en op zijn dromen.
Als ze Jozef aan zien komen
wordt zijn mantel afgerukt.
Diep zit Jozef in de put.
Met een slavenkaravaan
moet hij naar Egypte gaan.
Alle dromen zijn vergeten,
heel veel kwaad wordt hem verweten.
Jozef die onschuldig is
komt in de gevangenis.
Lange jaren gaan voorbij,
maar de Heer is hem nabij.
Nieuwe dromen worden wakker
door de schenker en de bakker.
Maar de schenker, hij vergeet
al wat Jozef voor hem deed.
Farao, hoog op zijn troon,
droomt een wonderlijke droom.
Daarom laat hij Jozef komen
en dan worden alle dromen,
van de koe en korenaar
en de maan en sterren, waar.
God heeft alles omgekeerd:
Jozef wordt als vorst vereerd.
En het kwade valt in duigen,
En de broers ze moeten buigen.
Zo houdt God door Jozefs hand
’t volk van Israël in stand.
Psalm 22 vers 1 en 12
Mijn God, mijn God, waarom verlaat Gij mij,
En redt mij niet, terwijl ik zwoeg en strij’,
En brullend klaag in d’ angsten die ik lij’,
Dus fel geslagen?
‘t Zij ik, mijn God, bij dag moog’ bitter klagen,
Gij antwoordt niet; ‘t Zij ik des nachts moog’ kermen.
Ik heb geen rust, ook vind ik geen ontfermen
In mijn verdriet.
Gij, die God vreest, gij allen prijst den HEER;
Dat Jacobs zaad Zijn groten naam vereer’;
Ontzie Hem toch, o Israël, en leer
Vertrouwend wachten.
Wie mij veracht’, God wou mij niet verachten,
Noch oor noch oog
Van mijn verdrukking wenden;
Maar heeft verhoord, wanneer ik uit d’ ellenden
Riep naar omhoog.
God en Vader, hoog verheven,
Schepper van het groot heelal,
U schenkt vreugde in ons leven,
zegeningen zonder tal.
Maar ook als Gij and’re wegen
met Uw kinderen wilt gaan,
leer ons dan in voor en tegen
steeds Uw roepstem te verstaan.
Eens hebt U Uw Zoon gezonden,
die Uw heilsplan heeft vervuld.
Door Zijn striemen, door Zijn wonden
nam Hij weg de zondeschuld.
Wil in ons t geloof bewerken,
neem ons in genade aan.
Zodat wij in al Uw werken
ook Uw tekenen verstaan.
Alle roem is uitgesloten,
onverdiende zaligheên
heb ik van mijn God genoten,
‘k roem in vrije gunst alleen!
Ja, eer ik nog was geboren,
eer Gods hand, die alles schiep,
iets uit niets tot aanzijn riep,
heeft zijn liefde mij verkoren:
God is liefd’, o eng’lenstem,
mensentong, verheerlijkt Hem!
Dat heet gadelooz’ ontferming,
dat genade, rijk en vrij!
God schenkt redding, schenkt bescherming,
schenkt z’ aan zondaars, schenkt z’ ook mij.
Ja, wanneer mijn onvermogen,
en mijn diep bederf mij smart,
toont mij ‘t godd’lijk Vaderhart
zijn verlossend mededogen:
God is liefd’, o eng’lenstem,
mensentong, verheerlijkt Hem!
Heer onze God, hoe heerlijk is Uw Naam
Die U ons noemt, door sterren zon en maan.
Hemel en aarde spreken wijd en zijd,
Tonen het wonder van Uw heerlijkheid.
Heer onze God, Die aard en hemel schiep,
Zeeën en land met macht tevoorschijn riep.
Wat zijn wij mensen, dat U aan ons denkt
En ons Uw heerlijkheid en luister schenkt
Daarom zal Heer, ons lied een loflied zijn,
Dat in ons zingt, met eindeloos refrein.
Prijzend Uw liefde, heffen wij het aan,
Heer, onze God, hoe heerlijk is Uw Naam