Zingen op Zondag
Jezus zegt dat Hij hier van ons verwacht
dat wij zijn als kaarsjes, brandend in de nacht
en Hij wenst dat ieder tot zijn ere schijn’
jij in uw klein hoekje en ik in ’t mijn
Jezus zegt dat Hij ieders kaarsje ziet
of het helder licht geeft of ook bijna niet
Hij ziet uit de Hemel of wij lichtjes zijn
jij in uw klein hoekje en ik in ’t mijn.
Jezus zegt ons ook dat ’t zo donker is
overal op aarde zond’ en droefenis
laat ons dan in ’t duister held’re lichtjes zijn
jij in uw klein hoekje en ik in ’t mijn.
Is dat, is dat mijn Koning!
Dat aller vaad’ren wens!
Is dat, is dat zijn kroning?
Zie, zie, aanschouw den mens!
Moet Hij dat spotkleed dragen,
Dat riet, die doornenkroon?
Lijdt Hij dien spot, die slagen?
Hij, God! uw eigen Zoon!
Ja, ik kost Hem die slagen,
Die smarten en dien hoon;
Ik doe dat kleed Hem dragen,
Dat riet, die doornenkroon.
Ik sloeg Hem al die wonden,
Voor mij moet Hij daar staan,
Ik deed door mijne zonden,
Hem al die jamm’ren aan.
O Jezus! man van smarten,
Gij aller vaad’ren wens,
Herinner aller harten
’t Aandoenlijk, „zie den mens!”
Laat mij toch nooit vergeten
Die kroon, dat kleed, dat riet;
Dit trooste mijn geweten,
t Is al voor mij geschied
Leer mij Uw weg, o Heer,
leer mij Uw weg.
Schenk van Uw kracht mij meer,
leer mij Uw we g.
Houd mij in evenwicht,
dat ‘k voor Uw aangezicht,
wandel in ‘t volle licht,
leer mij Uw weg.
Als vrees soms ‘t hart benauwt,
leer mij Uw weg.
Als zorg mijn dank verflauwt,
leer mij Uw weg.
Help mij in vreugd en pijn,
noodweer of zonneschijn
steeds blij in U te zijn,
leer mij Uw weg.
Hoe ook mijn toestand wordt,
leer mij Uw weg.
‘t Leven zij lang of kort,
leer mij Uw weg.
Is dan mijn loop volbracht,
vrees ik geen dood of macht,
daar mijn ziel U verwacht,
leer mij Uw weg.
Wat ook dit leven brengt,
Hij is nabij.
‘t Zij ‘t vreugd of droefheid schenkt,
Hij is nabij.
Hoe sterk ook satans macht,
Jezus geeft licht en kracht
ieder, die Hem verwacht;
Hij is nabij.
Abba, Vader, U alleen
U behoor ik toe
U alleen doorgrondt mijn hart
U behoort het toe
Laat mijn hart steeds vurig zijn
U laat nooit alleen
Abba, Vader, U alleen
U behoor ik toe
Abba, Vader, laat mij zijn
Slechts van U alleen
Dat mijn wil voor eeuwig zij
d’Uwe en anders geen
Laat mijn hart nooit koud zijn, Heer’
Laat mij nimmer gaan
Abba, Vader, laat mij zijn
Slechts van U alleen
Hoog omhoog, het hart naar boven,
hier beneden is het niet!
’t Ware leven, lieven, loven
is maar, waar men Jezus ziet.
Wat men hoor’ of zie op aard’
is ons kost’lijk hart niet waard;
wil men leven, lieven, loven:
’t oog omhoog, het hart naar boven!
Jezus bron van hemelvreugde
die ons hart eens smaken zal.
Wat men ooit op aard verheugde,
Gij verheugt ons bovenal,
Daar Gij ons reeds hier bereidt,
voor des hemels heerlijkheid.
Waar w’U eeuwig lieven, loven,
Jezus trek ons hart naar boven.
Och, dat aller mensen tongen,
Aller eng’len zang, o Heer,
samenstemden, samen zongen,
eeuwig tot Uw lof en eer.
Zonder einde geeft Uw lof,
Jezus ons de rijkste stof.
Trek tot U ons hart naar boven,
Dat w’U eeuwig lieven, loven
Psalm 122: 1 en 2
Ik ben verblijd, wanneer men mij
Godvruchtig opwekt: “Zie, wij staan
Gereed, om naar Gods huis te gaan;
Kom, ga met ons en doe als wij.”
Jeruzalem, dat ik bemin,
Wij treden uwe poorten in;
Daar staan, o Godsstad, onze voeten.
Jeruzalem is wèl gebouwd,
Wel saâmgevoegd: wie haar beschouwt,
Zal haar voor ‘s Bouwheers kunstwerk groeten.
De stammen, naar Gods naam genoemd,
Gaan derwaarts op; waar elk zich buigt
Naar d’ ark, die van Gods gunst getuigt;
Waar elk Zijn naam belijdt en roemt;
Want d’ achtb’re zetel van ‘t gericht
Is daar voor Davids huis gesticht;
De rechterstoelen staan daar binnen.
Bidt, met een algemene stem,
Om vrede voor Jeruzalem.
Het ga hun wèl, die u beminnen
Heft op uw hoofden, poorten wijd!
Hij komt, de Heer der heerlijkheid
Een Koning groot van majesteit
en Heiland vol barmhartigheid!
Het heil het leven, brengt Hij weer.
Juicht allen, zingt de Koning eer,
Nu Christus groot van daad
de poorten binnengaat!
Zijn wezen is gerechtigheid,
Zijn sieraad is zachtmoedigheid,
Zijn koningskroon is heiligheid,
Zijn scepter is barmhartigheid.
Al onze nood brengt Hij ten end.
Looft daarom Hem, die God ons zendt,
nu Christus, groot van daad,
de poorten binnengaat.
Ja, de Trooster is gekomen.
Jezus ging van d’ aarde heen;
Jezus van u opgenomen.
liet o, kerk u niet alleen!
De Beloofde werd gezonden
en de Kracht uit God kwam neer.
‘t Past ons juichend keer op keer
Zijn verschijning te verkonden.
Heden is het Pinksterfeest,
Looft en dankt de Heil’ge Geest.
Looft de Geest, die van de Vader
en de Zoon is uitgegaan.
Zingt Hem psalmen altegader,
roept zijn naam uit, bidt Hem aan.
Hem die, gaaf en gever tevens,
uitzendt en gezonden wordt,
God is, en wordt uitgestort.
Looft, o volk, de Geest des levens,
Hem die schept en wederschept,
die g’ in ‘t hart ontvangen hebt!
Looft de Geest, Hij zal niet wijken
van de kerk, met bloed gekocht.
Zijn nabijheid zal steeds blijken,
hoe de vijand woeden mocht.
Vreest niet, o gezochte schapen,
vrees niet weergevonden ziel,
zo de nacht u overviel.
Zou de Geest des Heren slapen?
Waakt Hij, schoon geen oog Hem ziet,
voor de kleine kudde niet?
Trooster, Zalver, U zult komen
Op ’t gebed door U verwekt
Van Uw regens en Uw stromen
Wordt eens d’ aarde gans bedekt
Liefd’ en ijver zullen blaken
Waar reeds alles scheen verkwijnd
Als de Pinksterzon verschijnt
Noordenwind o, wil ontwaken
Zuidenwind doorwaai de hof
Heil’ ge Geest U zij de lof